Johan Rengers, ridder en heer te Scarmer, Hayo Ripperda, proost en hoofdeling te Fermsum, Roloff Mepsche en Uffke ten Damme, gevolmachtigde van Germet Allema, dijkgraven van Stad en Lande, verklaren dat zij een geschil beslecht hebben tussen de abt van Feldwert en zijn meier te Godlynse enerzijds en de dijkrechters van Godlynse anderzijds en bepaald hebben dat het convent de buren van Godlynse zal toestaan de Stelterweg te gebruiken als een noodweg, dat de buren van Spijck de til zullen onderhouden buiten kosten van het convent en de buren van Godlynse, dat de conventsmeier op het voorwerk te Godlynse de grondzijl zal onderhouden, dat het graven van de sloot buiten schade der buren zal zijn en dat een andere buur van Godlynse de weg en de sloot zal onderhouden.
[Transcriptie van ander exemplaar:
kla0796]
Geen afbeelding beschikbaar.