johannes wordinge, priester en vicaris te Dwinglo en door den deken in Drenthe tot deze zaak gecommitteerd rechter, oorkondt, dat de abt van Dickeninge en zijne amptslude klaagden, dat sedert 3 jaar of langer onbetaald bleef hun pacht uit Wedekinghen-erve c.a te Holt (7 mud rogge, l 1/2 mud gersten-molt en 2 1/2 mud havermolt stede pacht), nadat johan wedekinghe gestorven was, terwijl het goed door verwaarloozing geheel verviel ; - dat hij daarom voor zich daagde in de kerk te Beylen de dochter van J. W., lambert husynge, wolter nysynge en zijn zoon vrederic als geboren mombers over genoemde dochter, en ludeken meninge, wolter tebbenge, egbert assinge, roloff benynge, willem ludinge, rembolt van drybort en albert honrickinge als zeker buer te Holt; - dat de abt van de buren vorderde aanwijzing waar de stede mudden en het achterstallige kon worden geïnd; - dat de buren begeerden een ordel of zij verplicht waren zulke aanwijzing te doen; - dat toen beslist werd, dat, nu de erfgenamen van J. W. in verzuim waren gebleven door voor het achterstallige niet aan te bieden het goed in zijn geheel, de buren verplicht waren de abdij in dat goed te wijzen; - dat hierna de buren zulks deden en de abdij dus wezen in: Wedekinge-hofstede c. a., die Campessche woerd, die Coteracker, dat Liinstucke, den Hasel-acker, die Oester Berwerde, die Zuder Berwerde, die Grote Hellebersche acker bij Bennynghen meer acker, die Wechlanghe aan de noordzijde van Helleberghe, de Noertmaed groot 5 voeder hooiland, die Zuedmaed bij der Emelange, die Buestmaed; - na welk buertuych des dekens plaatsvervanger als richter de abdij vestigde in genoemd land (gheweldighet inghesat ende ghevestet), en johans erfgenaam en den mombers bovengenoemd op boete van 100 oude schilden verbood het goed aan te tasten zonder goedvinden der abdij.