Burgemeesteren en Raad in Groningen oorkonden, dat Roloff Hueghinghe voor hen verklaarde in uitvoering van het testament van zijn broeder Reynt Hughinghe over te dragen aan kerkheeren en gemeene priesters van de St. Mertenskerk een jaarlijksche rente van twaalf Arnhemsche gulden, te beuren uit zijn huis, kelder, hofstede en verder toebehooren 'up de westerhorne 'van Oesterstrate, zooals Reijnt dit 'voer een ewich testament'besproken heeft, met last hiermee jaarlijks Reijnt en zijn vrouw in 2 memorien elk van een klein pond was te begaan; met bepalingen omtrent wederinkoop dezer renten.