Kherstken Hermansdochter, woonachtig te Ghenemuden, verzoekt voogden van der Akerk haar in haar vordering voor den deken van Drente bij te staan, betreffende eenig goed, dat zij van haar overleden man Jacob Wolters verwacht, en dat haar en de Akerk, welke zij een gedeelte van het goed gegeven heeft, door haar zwager Engbert Wolterss. van Vullenhoe bestreden werd, in welke zaak zij door Burgemeesters van Gronyngen naar den deken van Drente verwezen werden, en dit nadat Kkerstken eerst nog vergeefs op indaging van Engbert in Utrecht verschenen was, en van een aanspraak om schadevergoeding betreffende dit laatste, alleen uit vrees in Collen of andere vergelegen plaats te moeten verschijnen had afgezien.
Keine Abbildung vorhanden