Nummer:kla1161 | Datum:27 maart 1595 | Overlevering:Afschrift | Vindplaats:Kloosterarch., inv.nr. 234, reg. 1161 |
Commandeur Hieronimus Eminghe en de conventualen te Oesterwerum verklaren ontvangen te hebben van Eppe Gheerts en diens vrouw Enghel een som van honderd daalders, een deel van het totale bedrag van 150 daalders, verschuldigd voor het gebruik van stenen van het vervallen klooster ten behoeve van de bouw van een behuizing op het kloosterterrein; voorts dat Eppo en zijn vrouw in 1596 worden aangenomen als kloostermeiers.
Wy Hieronimus Eminghe Commendator sampt gemene conventualen
tho Oesterwerum, kennen ende doen kundt mit desen dat wy voer
ons ende onse nacomelinghen hebben ontfanghen van Eppe Gheerts
unde Enghel zijn huijsfrouw die somma van hundert daelders tot
dertich sts brabants gereckent nu lopende munte, ende dat opt
ghebruijck van muerwerck, liggende steen ende materialen van onsen
vervallen klooster to Oesterwerum, ende dat wij daertoe noch sullen
[doorgehaald: hebben] ontfangen voer ofte op ludgeri dach vijftich gelijcke daelderen wesende
tzamen 200 Emder gulden, soe dat Eppe unde Enghel vors. sullen
moeghen daermede timmeren unde haer gelegentheit maecken
buijten tkloester op plaetze daer den heer Commenduer
haer uutwijsen zal, dat zij daer kommen woonen ende onderholt
voer sich unde haer beessten hebben Mit wijderen bescheijt
dat Eppe und Enghel dit toecomende iaer anno 1596 voer
meijeren sullen angenoemen worden ende uutwijsinghe und
gebruijck van landen landen [sic!] toe Oesterwerum gedaen sal
worden, und als dan mit ons, om de huijringhe van die
landen als anders verdraghen, Mits dat Eppe end Enghel
zyn huijsfrouw onse meijeren Tidde Herckes unde Heille zyn
huijsfrouw sullen als dan wederom geven alsulcke onkosten
als zij tot profijt des lants an dijcken, dammen, graven,
wateringhe und diergelijcken nu dit Jaer 1595 sullen
moghen doen und uutleggen, ende dat na advenant ende
grootheit des lants als Eppe unde Enghel voers. int
gebruyck soillen moghen krijghen. Ende tot welcker
tijt Eppe unde Enghel zodann van onse lant moeghen
affaren sullen wij unde nacomelinghen geholden weesen
gemelten Eppe unde Enghel zyn huijsfrow oft hueren
erffgenamen die 200 Embder gulden bij ons opden steen ontfangen
wederom te geven ende die andere huere timmeringhe
van holt und dack tot goede luyden aftrecht kenninghe
nae de weerde af te copen, voer ons ende onse nacomelingen
nochtans vrij behoudende alle steen die van Eppe und
Enghel tothuere nootdruftighe timmeringhe
niet bederfft tot unsen vrijen wille
vrij te gebruijcken. Allent sonder arch und list
des ter oerkonde hebben wij Commendator vors. van weghen
ons Convents met mijn hant hier ondergeteijckent
Actum den 27 martij anno 1595.
tho Oesterwerum, kennen ende doen kundt mit desen dat wy voer
ons ende onse nacomelinghen hebben ontfanghen van Eppe Gheerts
unde Enghel zijn huijsfrouw die somma van hundert daelders tot
dertich sts brabants gereckent nu lopende munte, ende dat opt
ghebruijck van muerwerck, liggende steen ende materialen van onsen
vervallen klooster to Oesterwerum, ende dat wij daertoe noch sullen
[doorgehaald: hebben] ontfangen voer ofte op ludgeri dach vijftich gelijcke daelderen wesende
tzamen 200 Emder gulden, soe dat Eppe unde Enghel vors. sullen
moeghen daermede timmeren unde haer gelegentheit maecken
buijten tkloester op plaetze daer den heer Commenduer
haer uutwijsen zal, dat zij daer kommen woonen ende onderholt
voer sich unde haer beessten hebben Mit wijderen bescheijt
dat Eppe und Enghel dit toecomende iaer anno 1596 voer
meijeren sullen angenoemen worden ende uutwijsinghe und
gebruijck van landen landen [sic!] toe Oesterwerum gedaen sal
worden, und als dan mit ons, om de huijringhe van die
landen als anders verdraghen, Mits dat Eppe end Enghel
zyn huijsfrouw onse meijeren Tidde Herckes unde Heille zyn
huijsfrouw sullen als dan wederom geven alsulcke onkosten
als zij tot profijt des lants an dijcken, dammen, graven,
wateringhe und diergelijcken nu dit Jaer 1595 sullen
moghen doen und uutleggen, ende dat na advenant ende
grootheit des lants als Eppe unde Enghel voers. int
gebruyck soillen moghen krijghen. Ende tot welcker
tijt Eppe unde Enghel zodann van onse lant moeghen
affaren sullen wij unde nacomelinghen geholden weesen
gemelten Eppe unde Enghel zyn huijsfrow oft hueren
erffgenamen die 200 Embder gulden bij ons opden steen ontfangen
wederom te geven ende die andere huere timmeringhe
van holt und dack tot goede luyden aftrecht kenninghe
nae de weerde af te copen, voer ons ende onse nacomelingen
nochtans vrij behoudende alle steen die van Eppe und
Enghel tothuere nootdruftighe timmeringhe
niet bederfft tot unsen vrijen wille
vrij te gebruijcken. Allent sonder arch und list
des ter oerkonde hebben wij Commendator vors. van weghen
ons Convents met mijn hant hier ondergeteijckent
Actum den 27 martij anno 1595.
x
Archief | Groninger Archieven |
---|---|
Fonds | Kloosterarch. |
Toegangsnummer | 172 |
Inventarisnr. | 234 |
Regestnr. | 1161 |
Olim | Arch. Klooster Oosterwierum, inv.nr. 3*, reg. 25*7. Reg. Feith 1595.105. |
Jaar | 1595 |
Datumcode | 2703 |