Otto, Trajectensis episcopus, verklaart het besluit van zijn voorganger bisschop Otto te bevestigen, waarin deze de nieuwbouw der kapel in Groningen, reeds vroeger door burgers in Groningen ter eere van God, S.ta. Maria, S.tus. Nicolaus en alle heiligen aangevangen (?), op verzoek dezes burgers goedkeurt, en tot een parochiekerk verheft, en aldaar toestaat het begraven van geloovigen, het houden van de kinderdoop en andere Christelijke diensten en sacramenten, onder voorbehoud van het recht aan de parochianen, een geschikt priester te kiezen, om aan den diocesiaan te presenteren; hij bepaalt verder, dat de priester van genoemde kerk als eertijds, aan den persona personatus 4 ponden 'Gronienses' op st. Michaelis zal betalen, door welke prestatie genoemde kerk van alle rechtsaanspraken van den persona ontheven zal zijn, en dat deze kerk als vroeger door de burgers uit Utingacluch en Westercluch bezocht zal worden.