Burgemeesteren en Raad in Groninghen oorkonden, dat heer Roleff, pater ten Hoeren, Jacob Lamkens, Jacob Clasen en Johan Lunsche, gevolmachtigden van de erfgenamen van Wobbe to Tyum voor hen verklaarden in uitvoering van haar testament overgedragen te hebben aan de gemeene priesters der St. Mertenskerk een jaarlijksche rente van twee gouden Rijnsche gulden, te beuren uit het huis van wijlen Johan Godschalck 'up de noerden sijdt, in de stadtmuere'' en dit ter aanvulling van eenige memorien 'ofte begancknisse', met bepalingen omtrent wederinkoop dezer rente.