Keizer Otto III beslist in de geschillen lusschen Adela met haar man Balderik en het klooster te Elten over de goederen door haar vader, graaf Wichman, aan dat klooster gegeven, o. a. die in Hunsingo, Fivelgo, de Marne en Middag.
Bernoldus, Bisschop van Utrecht, verklaart, dat Adolfus aan de Utrechtse kerk het goed Goor in Twente heeft geschonken, terwijl de bisschop hem daarvoor tienden in Twente en Drenthe geeft.
Koning Hendrik III schenkt aan de Utrechtse kerk de goederen Leermens en Eenum in het graafschap van Rodolphus, welke aan Uffo en zijn broeders bij vonnis waren ontnomen.
Koning Hendrik III schenkt aan de Utrechtse kerk de goederen Uffelte, Wittelte en Peeloo in Drenthe, welke aan Uffo en zijn broeder bij vonnis waren ontnomen.
Koning Hendrik IV schenkt aan Adelbert, aartsbisschop van Hamburg, ten behoeve van de kerk aldaar de graafschappen Hunsingo en Fivelgo met het recht om een markt op te richten te Winsum en te Garrelsweer met munt- en tolrecht.
Harbertus, bisschop van Utrecht, verklaart op verzoek van Otto, ministerialis, aan het klooster te Ruinen te hebben geschonken de kerk te Steenwijk en andere hem behorende goederen in en bij Ruinen, Meppel, Anreep, Pesse en Bunne.
Godefridus, bisschop van Utrecht, verklaart, dat Henricus, abt van Ruinen, het land Selwerd, dat Lutgherus ministerialis in leen had, van deze heeft gekocht met zijn toestemming en dat hij dit goed aan die abt heeft geschonken, voorzover hij er recht op had.
Godefridus, bisschop van Utrecht geeft aan de St.-Maartensmannen een hoeve, hun door de monniken van Ruinen afgenomen, terug en schenkt deze tot schadevergoeding de grove tienden over vijf hoeven bij de Reest.
Henricus, abt van het klooster te Ruinen, geeft aan den bisschop van Utrecht een lijst der bezittingen van het klooster, in welker bezit deze het bevestigd heeft.
Theodericus, bisschop van Utrecht, verklaart van Fredericus, abt van Ruinen, de kerken van Steenwijk en Borne verkregen te hebben alsmede de kapel van Westerbork benevens enige tienden voor enige tienden in ruil tegen de kerk van Beilen.
Theodericus, bisschop van Utrecht, bevestigt op verzoek van Fredericus, abt van Ruinen, het klooster te Ruinen en Selwerd in zijn bezittingen in Drenthe en Vollenhove.
Otto bisschop van Münster, verklaart de kerk te Maarhuizen tot eene parockiekerk, onafhankelijk van haar moederkerk te Baflo, tegen eene jaarlijksche rente.
Theodericus, bisschop van Utrecht, schenkt aan het klooster van Ruinen de tienden uit een hoeve te Vollenhove, welke het klooster reeds lang bezeten had.
Conradus, abt van Prémontré, schrijft aan Herdricus, proost van Schildwolde, om zich te onderwerpen aan de regels der orde en zich onder een abdij te stellen.
Gozwinus, aartsdeken van het domkapitiel te Keulen, beveelt de abten van Mariengaarde en Dokkum en de pastoor van Nijkerk om het appel van Emo, proost van Wittewierum, te onderzoeken.
Pans Honorius beveelt de abten van Mariengaarde en Dokkum en den pastoor van Nijkerk de excommunicatie over Emo en zijn klooster op te heffen, wanneer dit niet door de bisschop van Münster geschiedt.
Pans Honorius draagt aan de abten van Mariengaarde en Dokkum het onderzoek en de beslissing op over de klachten van het klooster Wittewierum tegen de bisschop van Münster.
Gozwinus, deken te Keulen, en het kapittel van St. Pieter berichten aan Geiko, proost te Farmsum, en Emo, prior te Feldwerd, dat de opdracht aan Sigard van Mariengaarde en anderen betreffende de excommunicatie is opgeheven en het daarin gedane is vernietigd.
Conradus, pauselijk legaat, beveelt de abten van Mariengaarde, van Dokkum en Lidlum om Herdricus van Schildwolde, als hij den bisschop van Münster niet wil gehoorzamen of deze hem daarloe niet wil dwingen, dit te doen.
Theodericus, bisschop van Münster, geeft een verklaring af aangaande een zoen in de twisten tussen abt Emo van Wittewierum met Münster en Herdricus van Schildwolde.
Conradus, abt van Prémontré, en het kapittel der orde vaardigen aan de abten van Mariengaarde en Dokkum het bevel uit om Herdricus van Schildwolde tot gehoorzaamheid te dwingen.
Gerard, graaf van Gelre, verklaart, met Otto, bisschop van Utrecht, te zijn overeengekomen om de tussen hen bestaande geschillen aan de uitspraak van scheidslieden te onderwerpen.
Hendrik VII, Rooms koning, beveelt, overeenkomstig de uitspraak der rijksvorsten, graaf Gerhard van Gelre en de zijnen de belofte, door hen aan Rudolf van Coevorden en de zijnen gedaan, niet na te komen.
Theodericus, abt van Dokkum, I., prior van Klaarkamp en Frederik van Frekenhorst, legaat van de bisschop van Münster, doen uitspraak in de zaak van Godschalk, den kampvechter, en Geico.
Vorst Mstislaw van Smolensk sluit voor zich en andere Russische vorsten een handelsverdrag met de kooplieden van Riga en op Gotland en met alle Duitsers, die de Oostzee bevaren.
Ludolf, bisschop van Münster bevestigt een scheidsrechterlijke uitspraak in een geschil van de proost en de deken van St. Mauritius over de kerk te Enniger.
Wilbrandus, bisschop van Utrecht, verklaart in bescherming te nemen het voor de zielen van zijn voorganger Otto en van hen, die met hem in den oorlog tegen de Drenten gevallen waren, gestichte klooster Marienberg.
Johannes, kanunnik te Osnabrück, verklaart, dat hij met Fredericus van Coevorden en Johannes van Pethe uitspraak heeft gedaan in het geschil tusschen het klooster te Ruinen en de ridders Johannes en Laurencius over het veen, 'Buddigwolt' genoemd.
Otto, elect van Utrecht, vaardigt een besluit uit betreffende loop, begrafenis enz. van de bewoners der twaalf hoeven in het veen van het klooster St. Marienberg in Salland.
Otto, bisschop van Utrecht, verklaart, dat hij als elect aan de proosidij van St. Pieter te Utrecht onder zekere voorwaarden o. a. de kerken van Anloo en Ommen heeft geschonken.
Twee Egberts, prefecten van Groningen, geven een verklaring in een geschil over enige 'were' tussen de abdis van het convent Jesse en ingezetene van Kropswolde.
Hermannus van Loon, zijn vrouw Euffemia en zijn zoon Henricus van Borculo verklaren de eigendom van goederen en het patronaatsrecht te Lhee aan de kerk te Ruinen te hebben geschonken.
Henricus, elect van Utrecht, schrijft aan de pastoor van Anloo, dat hij abt en convent van Aduard verlof heeft gegeven om in al zijn landen, inzonderheid te Groningen, handel te drijven.
Henricus, bisschop van Utrecht, keurt goed de beschikking van Henricus Pape en Bernardus Buizinc over tienden te Appelscha en Paasloo ten voordeele van het klooster te Ruinen.
Henricus, bisschop van Utrecht, geeft op verzoek van abdis en convent van Marienkamp bij Coevorden verlof dit convent naar Balderhaar en Sibculo over te brengen.
Frethericus, abt te Rottum, verklaart uitspraak te hebben gedaan in een geschil tussen Hermanus van Noordlaren en zijn zonen en het convent te Ruinen over enige tienden in Anderen.
Paus Alexander IV machtigt de abt van Klaarkamp aan het klooster van Aduard opnieuw de kerk van Stedum te geven met haar patroonaatsrecht en haar bezittingen.
Henricus van Borculo keurt goed de verkoop aan het klooster te Ruinen van tienden uit de hof te Dikninge door Rodolfus van Ansen, die daarvoor andere goederen in de plaats zal stellen.
Henricus Papinc verklaart met vrouw en zoon onder toestemming van zijn leenheer Otto van Bentheim aan het klooster te Ruinen een hof te Eemster verkocht te hebben.
Gerardus Clenke en Hake van Hardenberg verklaren met Henricus, bisschop van Utrecht, een overeenkomst te hebben aangegaan over de bewaring van het kasteel Coevorden.
Henricus, bisschop van Utrecht, vergunt met toestemming zijner ministerialen in Salland, dat het klooster te Ruinen goederen aldaar blijft behouden, zoals het die bezat.
De ingezetenen van Zuidlaren en de abdij van Aduard sluiten een nadere overeenkomst over de venen en weiden tussen Gronesbeke en Prumesleke, over de 'were' bij Everdeswolde, het visrecht van Gronesbeke tot aan het Zuidlaarder meer enz.
De abt van Selwerd, als gemachtigde van de deken van Emmerik, doet uitspraak in een geschil tussen de persona van Groningen en het klooster Essen over goederen in Kropswolde.
Hildeboldus, aartsbisschop van Bremen, verleent de abt en het convent van Aduard de vrijheid om met hun schip te Hamburg te komen, zonder Stade aan te doen.
Hendrik van Borculo, burggraaf van Coevorden, verleent de grove en smalle tienden in Echterveen en Zuidwolde naar Zutfensch leenrecht aan Rudolf van Eckten.
Enige abten en andere geestelijken doen uitspraak in een geschil over kerkelijke boeten en inkomsten tussen bisschop Everhard van Münster en de vier Friesche landen zijner diocees.
Hinricus van Borculo, burggraaf van Coevorden, verklaart met twee andere personen een uitspraak te hebben geveld in een geschil tussen het klooster van Assen en de ingezetenen van Dalen.
De overheden van Eemsgo en Broekmerland verklaren, dat zij de bewoners van Reiderland en Oldambt zullen bewegen het met Everhard, bisschop van Münster, geslotene verdrag mede aan te gaan.
De overheden van Groningen geven een verklaring omtrent een beschikking door vrouw Menoldis over eenige goederen, merendeels bij de begijnen in gebruik.
Egbert, prefect van Groningen, de oldermans der stad en de schulte van Eelde doen uitspraak in een twist over tienden te Glimmen tussen de familie van ridder Thezo en het klooster Essen.
Johannes, elect van Utrecht, en Goswinus, proost te Oldenzaal, doen uitspraak in een geschil tussen de abt van Ruinen en de deken en het kapittel te Deventer over tienden bij Avereest en Staphorst.
Everhard, bisschop van Münster, verklaart enige vroeger van Werden gekochte goederen in Friesland te hebben verkocht en overgedragen aan het klooster der Johannieten te Steinfurt.
Aleid, echtgenoot van Bartold Radinc, en haar zonen Wolter en Barlholomeus beloven het kleed der Duitsche orde in het huis bij Utrecht te zullen aannemen en schenken daaraan al hunne goederen.
Egbert, prefect, en overheden van Groningen verklaren, dat Johannes Pluckerose bij testament zijn huis en andere goederen te Groningen vermaakt aan zijn vrouw en zijn dochter en de andere met haar wonende vrouwen.
Egbert, prefect van Groningen, Adolf zijn zoon, Otto, ridder van Groningen, en Snelger van Scharmer doen uitspraak in een geschil tussen de abt en het convent van Aduard ter ener en de ingezetenen van Osterwalda en Gha ter andere zijde over een dam, in het water 'de Growe' gelegd.
Hermannus Busseel, burger van Groningen, verklaart van Everhard, bisschop van Münster, de hof te Baflo onder zekere voorwaarden levenslang in pacht te hebben ontvangen.
Koning Magnus van Zweden doet uitspraak in de twist tussen koning Erik van Noorwegen en zeven Hanzesteden, en vergunt Kampen, Staveren en Groningen klachten in te brengen en zich bij het gesloten verdrag aan te sluiten.
De stad Wismar verzoekt een aantal Westfaalsche en Hollandsche steden, waaronder Groningen, ter beeindiging van de twist met Noorwegen gezanten naar de scheidsrechter, de koning van Zweden, te zenden.
De officiaal van Keulen draagt aan de abt van Wittewierum en de proost van Oosterloo de uitspraak op in een geschil tussen Sibrand Hescelinga en de elect van Utrecht over het patronaat der kerk te Ferwerd.
De officiaal van Keulen neemt de opdracht van 2 juli 1289 terug en beveelt de abt van Selwerd om Sibrand Hescelinga en de abt van Foswerd voor de aartsbisschoppelijke rechtbank te dagen.
'Volkerus, miles de Echten' verkoopt aan de bewoners van zijn land te Koekange een boterpacht en geldpacht, te heffen uit de tienden binnen en buiten huis.
Hubert, proost van St. Marie te Utrecht, doet uitspraak in een geschil tussen het kapittel van St. Pieter en de erven van Rodolphus, zoon van Nicolaus van Uffelte, over hun rechten op de hof aldaar.
De geestelijken van Drenthe verzoeken de bisschop van Utrecht een rechter aan te stellen in de twist tussen de familie van ridder Thiszo en het klooster Essen.
Willelmus, bisschop van Utrecht, verklaart de verkoop van onroerende goederen door een van zijn achterleenmannen aan het klooster te Assen goed te keuren en in plaats van de verkochte, mede ten behoeve van de leenman, andere in het leenverband te hebben op genomen.
Paus Bonifacius gelast de proost van de St.-Paulusabdij te Utrecht Johannes Plucrose ter eener, en Menzo Plucrose benevens zeven begijnen van Groningen ter andere zijde, voor zich te dagvaarden en hun geschil over enige goederen te beslechten.
Albertus, Roomsch koning, bevestigt de door zijn vader, keizer Rudolf, aan graaf Reinald van Gelre gedane schenking van geheel Friesland uitgezonderd het deel, dat aan de graaf van Holland behoorde.
De monniken van het predikherenconvent en die van het Minderbroederklooster te Utrecht geven een vidimus van de oorkonde van 29 april 1298, door graaf Jan I ten behoeve van Groningen gegeven.
Stephanus van Wiscke en zijn zoon Hendrik schelden aan leden van de geslachten Eminge en Hebelinge van Middelstum en Huizinge zekere verplichting tot een jaarlijkse rente.
A., abt van het klooster te Ten Boer, doet als scheidsrechter uitspraak in een geschil over het onderhoud van een dijk tussen de ingezetenen van Garmerwolde ter ene zijde en het klooster van Ten Boer met de ingezetenen van dit dorp en die van Hemerwolde ter andere zijde.
De prior der St. Paulus-abdij te Utrecht gelast de pastoors van de Martini- en de St. Walburgskerk te Groningen om zeven begijnen voor hem te dagvaarden ter behandeling van een geschil over een stenen huis.
Schepenen en Raad van Deventer verklaren, dat Gelmarus van Groningen en zijn vrouw onroerend goed aan het Heilige-Geestgasthuis te Deventer verkochten met recht van wederinkoop.
De prior der St. Paulus-abdij te Utrecht bericht aan Johannes Plucrose en de pastoors van de beide hoofdkerken te Groningen zijn uitspraak in diens geschil met enige begijnen.
De gezamenlijke priesters en geestelijken in Drenthe verklaren te bevestigen de op de seend te Vries gewezene uitspraak in een geschil over tienden te Benneveld tussen Rotger van Eelde, ridder, en het klooster te Assen.
Osdo prior, en het convent van Selwerd, erkennen na de dood van de abt Gerardus Been geen recht te hebben op de hof te Baflo, die deze van Otto,bisschop van Münster, had gepacht.
De overheden van Groningen verklaren, dat Ave, weduwe van Gysekinus Capella, en haar vijf zonen aan de begijnen van het nieuwe Menyldis-convent het erf, waarop het oude is gebouwd, verkochten en overdroegen.
Deken en kapittel van St. Pieter te Utrecht verklaren aan het klooster te Assen een erf gelegen te Witten verkocht te hebben met voorbehoud van den eigendom.
Berta, abdis van het klooster te Assen, verklaart, dat het kapittel van St. Pieter te Utrecht aan genoemd klooster een erf te Witten heeft verkocht, en van een ander de eigendom zal behouden.
Paus Benedictus draagt aan de abt van Oldeklooster in de Marne op om de teruggave der aan het Johanniterklooster te Wijtwerd ontvreemde goederen te bevorderen.
Henricus, ridder van Kuinderzijl, doet als scheidsrechter uitspraak in het geschil tussen de abt Rodolfus van Ruinen en de proost Utetus van Haskerconvent over goederen te Staphorst.
Tiade en Ludolphus, pastoors van de kerken van Farmsum en Weiwerd geven een verklaring omtrent de verplichting van enige dorpen tot herstel van de Farmsumer waterloop.
Koning Eduard I van Engeland herroept het bevel tot inbeslagneming der Groningse goederen en waren wegens schade, door kooplieden van Groningen aan die van Boston toegebracht.
De overheden van Fivelgo en de burgers van Appingedam verklaren de bisschop van Utrecht, dat de markten te Groningen onveilig zijn wegens de heersende twisten, en beloven die te Appingedam te zullen beveiligen.
Ludolf van Gronebeke, prefect van Groningen, verklaart het huis van Lutbertus Heddinga en enige andere gebouwen te Groningen aan het klooster der predikheren te Winsum te hebben geschonken,.
De Raad van Groningen bevestigt de verkoop van het Zijlmaar door de weduwe en de zoons van Johannes Minsonis aan het klooster Essen en de ingezetenen van Helpman.
Philippus, deken te Steenwijk, en Wicherus, pastoor te Vries en deken van Drenthe, verklaren de oprichting van een kerk te Havelte namens Guido, bisschop van Utrecht, te hebben toegestaan.
De ingezetenen van Havelte en Uffelte verbinden zich tot de betaling van de door hen wegens de afscheiding van hun kerk aan de deken en het kapittel der kerk te Steenwijk verschuldigde opbrengsten.
De bestuurders van Drenthe verzoeken de ingezetenen van Vollenhove, Kampen, Zwolle, Hasselt, Steenwijk, Giethoorn enz. om de Drentse ingezetenen, die het gewest hebben aangevallen, niet te herbergen of te verdedigen.
Enige Drenthe en Groningse geestelijken verklaren de banvonnissen van de Bisschop van Utrecht, gericht tegen de Friezen in Stellingwerf en Schoterwerf in hunne kerken te hebben afgekondigd.
Eduard, koning van Engeland, geeft een bevelschrift tot teruggave van goederen van Keulse kooplieden in beslag genomen naar aanleiding van een zeeroof, gepleegd vermoedelijk door vreemde o. a. Groningse rovers.
Eduard, koning van Engeland, beveelt de teruggave van een schip, toebehoorende aan kooplieden van Staveren en hun ontnomen op grond van een bevel tot inbeslag neming van de goederen van de kooplieden van verschillende steden, waaronder Groningen.
Guido, bisschop van Utrecht, geeft een vidimus van de oorkonde van maart 1253 en verklaart, dat het klooster Marienkamp niet naar Balderhaar of Sibkelo maar naar Assen is verplaatst, en dat hij dit klooster met bijbehoorende goederen onder zijn bescherming neemt.
Het klooster te Aduard sluit met de zijlvesten van Lieuwerderwolde en van Peize, Roderwolde en Foxwolde een overeenkomst over een sluis en een derwaarts stroomend water.
Johan van der Ese verklaart met Herman Vleisch overeengekomen te zijn om zijn zoon Herman, dochterskind van Engelbert van Peize te verloven met Lise, dochter van Herman Vleisch.
Renoldus van Coevorden verklaart, dat het geschil tussen hem en het klooster te Assen over het broek tussen Veenhuizen en Padhuis bij uitspraak van scheidslieden is beslecht en neemt enige daaruit voortvloeiende verplichtingen op zich.