Overheden en ingezetenen van Westerwolde stellen zich onder bescherming van den Bisschop van Münster, waartegenover zij zekere verplichtingen op zich nemen.
Hayco, abt van Wittewierum, geeft met de gezworenen een verordening op het bedijken van nieuw aangewonnen land te 't Zandt, welke bekrachtigd wordt door de overheden van Fivelgo.
Prior en kloosterlingen van het klooster Selwerd geven aan Lodewijk, bisschop van Münster, kennis van de verkiezing van Rembodus tot abt met verzoek om zijn goedkeuring.
Robertus, abt van Selwerd, Ludolphus van Gronebeke, prefect van Groningen, en anderen doen uitspraak in een geschil tussen den commandeur van Steinfurt en enige kloosters der Johannieterorde in Groningen en Oostfriesland.
De raad van Groningen verklaart, dat Otto, zoon van Johannes Minzonis, aan het Heilige-Geestgasthuis te Groningen land met de last van een jaarlijkse uitkering heeft verkocht en overgedragen.
De abt van Gerkesklooster verklaart, dat het convent met de medegeërfden van het nieuwe land in Langewold een overeenkomst over de grensregeling van enige landen heeft gesloten.
De inwoners van Stellingwerf verklaren, dat zij om ontslagen te worden van de ban en het interdict van bisschop Guido beloofd hebben verschillende bepalingen te zullen nakomen.
Paus Johannes gelast de abt van Klaarkamp te zorgen, dat het klooster van Assen wederom in het bezit van de daaraan onttrokkene goederen wordt gesteld.
Paus Johannes gelast de abt van Klaarkamp om de klachten van het klooster van Assen over onrechtmatige handelingen van Johannes, graaf van Bentheim, en anderen te onderzoeken en daarin te beslissen.
Egbert en Egbert, prefecten van Groningen, en de schout Otto Buning bekrachtigen een overeenkomst van de landschappen Hunsingo en Fivelgo en de stad Groningen met het Gorecht over een sluis in de Hunze.
De raad van Groningen verklaart dat de priester Alberbus Cotering bij testament de opbrengst van een deel van zijn linden op de Noordes bestemd heeft om jaarlijks te verdelen onder priesters van de Martinikerk en de armen.
De bewoners van Eelde en van een aantal dorpen van het Gorecht keuren de overeenkomst, tussen het klooster Essen en het Winsumer zijlvest aangegaan, goed en stellen zich daarvoor borg.
Johannes van Almelo, verklaart, dat zijn oom Johannes, graaf van Bentheim, met anderen een boedelscheiding heeft gemaakt tussen hem en zijn broeder Ecbertus van Almelo.
Johannes van Almelo verklaart met zijn broeder Ecbertus de hun toekomende nalatenschap te hebben gescheiden volgens de uitspraak van Johan, graaf van Bentheim, en anderen.
De overheden van Westergo stellen, tot hervorming der bij de Opstalsboom vroeger in het leven geroepen instellingen, met de overige Friese Zeelanden enige nieuwe bepalingen vast.
Johannes, graaf van Bentheim, beleent Eijzo, zoon van Eylward van Scharmer, met het gerecht over Scharmer, Slochteren, Kolham, Woltersum en Wittewierum.
De rechters van Reiderland verklaren met afgevaardigden van Fivelgo, Hunsingo en Groningen een schikking te hebben tot stand gebracht in het geschil tussen Hessel, proost van Farmsum, en zijn broeders eenerzijds en de ingezetenen van Oldambt en Holwierderzijlvest anderzijds (Farmsumer zeendbrief).
Rolof van Peize, Ecbrecht van Groenenberg en enige anderen verklaren borg te blijven voor een schuld van de bisschop van Utrecht aan de heer van Keppel.
Ingezetenen en schepenen van Goor verklaren, dat Roelof van der Maet en zijn vrouw enige goederen hebben verkocht aan het klooster St. Marie te Zwartewater.
De meiers van de twaalf hoeven in 't Monnikeslag van Rouveen sluiten een overeenkomst met het klooster Zwartewater nabij Hasselt over hun verplichtingen tegenover genoemd klooster.
Het Domkapittel meldt aan Reynald van Coevorden en de Drenten, dat de bisschop van Utrecht zijn eisen tegenover hen aan de uitspraak van het domkapittel heeft onderworpen, en verzoekt hun hetzelfde te doen.
Johannes Klenco en zijn zoon Gherardus verklaren aan het klooster te Dikninge hebben verkocht een jaarlijkse opbrengst uit een goed te Wijster en beloven die te zullen overdragen.
Johan, graaf van Bentheim, zijn vrouw en zoons, verkopen aan Johan van Diest, bisschop van Utrecht, verschillende goederen, waaronder ook een in Drenthe.
De overheden van Drenthe doen mededeeling, dat zij een uitspraak van scheidslieden in de geschillen tussen hen en den Bisschop van Utrecht hebben bekrachtigd.
Johannes, bisschop van Utrecht, verklaart een uitspraak van de scheidslieden in de geschillen tussen hem en de ingezetenen van Drenthe te bekrachtigen.
Rodolphus, priester te Vollenhove, verklaart krachtens opdracht van Johannes, bisschop van Utrecht, als deken van Drenthe de inkomsten van de priester van de nieuw gestichte kerk te Koekange te hebben geregeld en vastgesteld.
De ingelanden van het Wester- en Oosterhamrik bij Groningen sluiten een overeenkomst met bewoners van Drentherwolde en het Goorecht over de waterlozingen nabij Groenenberg.
Johan van Diest, bisschop van Utrecht, schenkt vergiffenis aan Bertold van Ansen wegens zijn aanslag op Herman van der Stripe en Arnold van den Vene in Drenthe.
Johannes Spise, abt, en de verdere kloosterlingen te Dikninge verklaren, dat twee nonnen aldaar aan haar zuster, non in het klooster ter Hunnepe, een rente uit een huis te Zutphen ten behoeve van dat klooster hebben verkocht.
Johannes, bisschop van Utrecht, verklaart dat blijkens onderzoek van zijn vicaris het klooster Dikninge eigenlijk Zoetendale moet heeten, en bepaalt dit aldus.
Rodolphus, deken van Drenthe, getuigt, dat de abdis van Assen een ruiling van tienden te Benneveld en Ter Aard heeft aangegaan met Gerardus, pastoor te Zweeloo.
Johan, bisschop van Utrecht, verklaart een zekere geldsom schuldig te zijn aan Reinoud, graaf van Gelre en Zutphen, en daarvoor onder zekere voorwaarden een gedeelte van het Oversticht, behalve o. a. Drenthe met Coevorden, te hebben verpand.
Paus Benedictus draagt aan de abt van het klooster Ihlo op de voltooiing van de afstand van het recht, hetwelk het klooster te Rottum bezat op de parochiekerk te Kropswolde.
Johannes, bisschop van Utrecht, belooft in zake van het tegen de geestelijke Johannes van Coevorden gepleegde misdrijf voorlopig geen uitspraak te zullen doen.
Reynold van Coevorden, zijn echtgenote en een aantal bloedverwanten verklaren Gheerd Elbertinck, zijn vrouw en kinderen bij ruiling tegen vier andere horigen te hebben ontslagen uit de hoorigheid en aan hen goederen te hebben verkocht tegen een zekere jaarlijkse opbrengst.
Rodolphus van Vollenhove, deken van Drenthe, verklaart, dat hij uitspraak gedaan heeft in het geschil over tienden tussen het klooster Dikninge en Wolterus Assing van Nolte.
De bestuurders van Hunsingo verklaren, dat de Raad van Groningen voldoening heeft gegeven aan Elsedis, weduwe van Rodolfus Verydemen, en haar zoon Duwardus ten aanzien van de goederen van haar overleden man.
Hero Ykeman, proost van Humsterland, verklaart van de abdis van het klooster Ueberwasser te Münster smalle tienden in Langewold en Achtkarspelen te hebben gepacht.
Bertold Knas van Eelde en enige anderen verklaren van de stad Groningen het vredegeld wegens een doodslag te hebben ontvangen en onder verband van leisting de vrede aan Groningen te zullen zweren.
Henricus, priester te Eelde, verklaart enige beschikkingen te hebben gemaakt ten behoeve van het klooster te Assen, om daarin, zo hij het wenst, te worden op genomen.
Goswinus de Bakerwerde geeft kwijting af voor de aan hem ten behoeve van de Bisschop van Utrecht door de stad Zwolle voor de tol en de gruit betaalde pacht.
Henricus, zoon van Ciso, pastoor te Haren, en Henricus Ummelop, priester te Groningen, verklaren, dat Johannes, broeder van de eerste, aan het klooster Essen land heeft geschonken en overgedragen.
Roelf van Vollenhove, ambtman van de proost van St. Pieter te Utrecht, verklaart met Volkeer van Echten onroerend goed te Echten tegen enige vaste jaarlijkse opbrengsten te hebben geruild.
De raad van Groningen verklaart, dat Johannes, prior der Augustijner Heremieten Appingedam, het volgens ogd0370 verkochte huis met grond heeft overgedragen.
De raad van Groningen verklaart, dat Kerstina Speghels aan Gherardus Burleth een jaarlijkse rente uit een gedeelte van een huis te Groningen heeft verkocht en overgedragen.
Abt en kloosterlingen van Oldenklooster in de Marne en de ingezetenen van Kloosterburen verklaren, dat hun geschil met de ingezetenen van het kerspel Hornhuizen betreffende het eiland Korenzand is bijgelegd.
Paus Clemens draagt aan de abt van het klooster Schola Dei op om het geschil tussen het klooster te Rottum en de persona personatus van Groningen over de parochiekerk te Kropswolde te beslechten.
Abt en kloosterlingen van Aduard ter eener en de raad van Groningen ter andere zijde sluiten een overeenkomst over de verhouding van het kloosterhuis in Groningen en zijn bewoners tot de stad.
De raad van Groningen verklaart, dat Alleka, weduwe van Hugo Kalmar en haar zoon aan magister Wicherus van Coevorden een rente hebben verkocht, en dat zij ze overdroegen.
De raad van Groningen verklaart, dat Alleka Kalmar en haar zoon aan magister Wicherus van Coevorden een rente hebben verkocht, en dat zij ze overdroegen.
Burgemeesters en raad van Groningen geven een vidimus van de oorkonde van 23 april 1346, ogd0388, en verklaren, dat door het klooster dergelijke brieven zijn geschreven.
De kapittelen van de vijf kerken te Utrecht geven aan Johannes, bisschop van Utrecht, een algemeene vergunning om over een gedeelte van zijn tafelgoederen in het Oversticht zekere beschikkingen te treffen.
Johannes van Arkel, bisschop van Utrecht, belooft na uitspraak van twee kanunniken ten Dom het kapittel rekening en verantwoording te doen van de opbrengsten van een gedeelte zijner tafelgoederen in het Oversticht.
Wernerus van Breetlaer, rechter te Hasselt, geeft een verklaring orntrent een overeenkomst tussen de gemeente van Bueldinge en het klooster te Haske aangaande het innen der tienden in Staphorst.
Johannes, bisschop van Utrecht, schrijft aan alle geestelijke en wereldlijke ambtenaren in Drenthe, dat zij de bedreigingen tekeer moeten gaan, waaraan het klooster te Dikninge en Ruinen bloot staat.
Reynoud, heer van Coevorden, verklaart met Johan van Arkel, bisschop van Utrecht, een overeenkomst te hebben aangegaan omtrent het schoutambt in Twente en het kasteel te Goor.
Jutte van Laghe en haar kinderen doen afstand van het kasteel te Lage aan den Bisschop van Utrecht, waarvan de oorkonde mede door Reynold van Coevorden wordt bezegeld.
De raad van Groningen verklaart, dat Alleka, weduwe van Hugo Kalmar, en haar zoon aan magister Wicherus van Coevorden onroerend goed hebben verkocht en dat zij het overdroegen.
Abten en kloosterlingen van Wittewierum en Feldwerd, de overheden van Fivelgo en de burgers van Appingedam verklaren met de stad Hamburg een verdrag gesloten te hebben.
De deken van Münster en enige andere geestelijken, door de Paus als rechters aangewezen dragen aan de abten van Thesinge, van Menterne en van Dokkum en de plebaan van Middelstum op om zekere geschillen van het Johannieter klooster Wijtwerd in hun plaats te behandelen.
De abt van het klooster Bloemkamp verklaart dat de abt en kloosterlingen van Aduard Hamburger kooplieden nimmer vijandig hebben behandeld, hetwelk door de abt van Foswerd wordt bevestigd.
De raad van Groningen verklaart, dat Albertus en Wicboldus, zonen van wijlen Johannes Enens, enig land aan het Heilige Geestgasthuis te Groningen hebben geschonken.
Rodolphus van Anloo, deken van Drenthe verklaart, dat Brachtoldus Nyssiking en zijn aangetrouwde kleinzoon aan de broeders van het huis te Haghenhorst onroerend goed aldaar hebben verkocht.
Godevard van Echten verklaart voor Werner van Breedler, schout te Hasselt, dat hij heeft geschonken en overgedragen aan het klooster Dikninge een boterpacht tot het houden van zielmissen voor zijn vrouw Margrete.
Tadeco, pastoor van Uithuizen, verklaart, dat de wettige erfgenamen van Deyco Diurdisma de schenkingen aan diens onwettige kinderen hebben goedgevonden.
Volkerus van Echten verklaart, dat hij aan het klooster Dikninge een jaarlijkse roggepacht uit onroerend goed te Ruinen heeft geschonken en overgedragen.
Reynolt, heer van Coevorden, en het land van Drenthe verklaren, dat Johan van Ruinen, Egbert van Peize met de inwoners van Peize, Roden en Roderwolde een verdrag met Groningen hebben gesloten.
Henricus van Selwerd verklaart te zullen nakomen het verdrag over de rechtspraak in de stad Groningen, tussen hem en het kapittel te Utrecht aangegaan.
Henric van Coevorden en zijn vrouw verklaren goederen te Echten en een 'kerckstoel' te Ruinen aan Volkyer van Echten te hebben verkocht en overgedragen.
Guido de Bayxio, kanunnik van Modena, doet een uitspraak in de zaak van het interdict tegen bisschop Jan van Utrecht, als wiens gemachtigde Andreas van Groningen optreedt.
Johan van den Cloester verklaart als leenheer de afstand van een hoeve te Itterbeke aan het klooster Assen door zijn leenman Herman van Goedelinchem goed te keuren en andere goederen daarvoor in de plaats te hebben ontvangen.
Tadeko, pastoor te Uithuizen, en Yptatus, pastoor te Uithuizermeeden, doen als scheidsrechters uitspraak in de twisten tussen het klooster te Rottum en de bewoners van Uithuizen over rechten op het eiland Rottummeroog.
Paus Innocentius draagt aan den proost te Utrecht en twee andere geestelijken te zamen en afzonderlijk voor de tijd van vijf jaren het onderzoek en de berechting op de klachten van deken en kapittel van St. Pieter te Utrecht, over stoornis in het bezit en de beroving van hun onroerende goederen.
Reynolt van Coevorden bevestigt de brief, waarbij zijn vader Zwaneke, de vrouw van Hinrich van der Brughen, ontsloeg van alle recht, dat hij op haar kon doen gelden.
De raad van Groningen verklaart, dat Johannes Scipman aan Andreas Harderinc, persona personatus van de Martinikerk te Groningen, heeft verkocht met recht van wederinkoop een jaarlijkse rente uit zijn huis en hofstede.
Reynolt, hertog van Gelre en graaf van Zutfen, met zijn partijgenooten sluiten een verdrag met zijn broeder Eduard en diens aanhangers, voor welks nakoming Reynolt heer van Coevorden, zich mede verbindt.
Johan en Henric van Kuinre verklaren met het klooster te Haske een overeenkomst te hebben gesloten tot afstand van rechten op Staphorst, Hesselingen en de Waerghast tegen overdracht van de tienden te Bullingerslag.
De regering van Hamburg verklaart met het klooster te Aduard en een aantal Friesche kloosters een verdrag te hebben gesloten betreffende de schade, aan Hamburger schepen in 1346 toegebracht.
Henricus de Myrlaer, proost te Utrecht, draagt aan de deken van St. Marie te Utrecht op om in zijn plaats gevolg te geven aan het pauselijk schrijven, vervat in ogd0432 van 31 mei 1354.
Hugho Braem, deken van het kapittel van St. Marie te Utrecht, gelast negen Drentsche pastoors om bekend te maken, dat de buren van Loon de aan het kapittel van St. Pieter verschuldigde tienden benevens de achterstallen moeten voldoen of met redenen van weigering voor hem verschijnen, met verzoek om bericht.
Adolfus, pastoor van Rolde, verklaart te hebben bekend gemaakt aan de buren van Loon in het kerspel Rolde het bevel, verval in de oorkonde van 4 mei 1356, ogd0445.
Johannes de Eze verklaart afstand te hebben gedaan van tienden uit een goed te Westerhesselen, behorende aan het klooster te Dikninge, tegen een vaste jaarlijkse opbrengst.
Godevard van Echten verklaart in het gerecht voor Johan Alfersz., schulte te Hasselt, een jaarlijkse opbrengst uit het goed ter Hofstede onder Yhorst aan het klooster te Dikninge en Ruinen te hebben geschonken en overgedragen.
Karel, keizer van Duitsland, verleent aan Reynout, heer van Coevorden, de bevoegdheid om voor Coevorden en Drenthe een vrijgraafschap en een afzonderlijk gerecht in te stellen.
De raad van Groningen verklaart, dat Tidericus Smacht een schenking heeft gedaan aan het Heilige Geestgasthuis onder voorwaarde van opneming en onderhoud.
Reynolt, heer van Coevorden, Borculo en Drenthe, belooft aan de stad Groningen en Hunsingo, dat hij het afgebroken huis te Selwerd niet weder zal versterken.
Alef van Ansen, pastoor, en Diderich Maes, koster te Rolde, verklaren, dat zij een twist over goederen te Duurse tussen het klooster van Assen en de kosterij te Rolde hebben beeindigd.
Burgemeesters en raad van Groningen beklagen zich bij de raad van Lübeck, dat hun niet is medegedeeld het besluit van de Hanzesteden om niet in Vlaanderen handel te drijven.
Johan van der Eze met vrouw en kinderen verklaren aan het klooster te Dikninge en Ruinen verkocht en overgedragen te hebben tienden onder Westerhesselen.
Bertholomeus de Bostario doet als gemachtigde van den Paus uitspraak in het gedeeltelijk reeds voor de auditor Petrus behandelde geschil tussen Andreas Herderinc en Gerardus de Veno over het personaatschap der Martinikerk te Groningen, waarbij laatstgenoemde wordt veroordeeld alle door hem daarvan genoten inkomsten uit te keeren.
Ecberlus van Peize en Johannes Hundeken van Eelde verklaren, dat de weduwe van Rodolfus Predeker schadevergoeding zal geven voor de aan het convent te Assen door haar man ontnomen goederen, en stellen zich daarvoor borg onder belofte van leisting.
Egbert van Echten en jonge Johan Sloet met vrouw en kinderen verklaren aan het klooster Dikninge te hebben verkocht het derde deel van het goed Ter Hare onder Yhorst.
Johan Alferszoon, schulte te Hasselt, verklaart, dat Egbert van Echten en Johan Sloet met vrouw en kinderen aan het klooster Dikninge overdroegen het derde deel van het goed Ter Hare onder Yhorst.
Johan Alferszoon, schulte te Hasselt, verklaart, dat Gheert Mijsteloech met vrouw en kinderen aan het klooster Dikninge overdroegen het derdedeel van het goed Ter Hare onder Yhorst.
De raad van Groningen verklaart, dat Otto Polleman aan Johannes Mauricii heeft verkocht en overgedragen een rente van een erf aan de Heerestraat te Groningen.
Johannes, abt van Dikninge, en Henricus van Gasselte, deken van Drenthe, doen uitspraak in een geschil over de betaling van het valkengeld aan de kanunniken te Steenwijk.
Geraldus de Podio Fulconis, kanunnik te Limoges, doet na ingesteld beroep, in plaats van de tijdelijk afwezigen Guilelmus de Gunello, daartoe door de Paus aan gewezen, met toestemming van beide partijen uitspraak in het geschil tusschen Andreas Herderinc en Gerardus de Veno over het personaatschaft der Martinikerk te Groningen.
Guielmus de Gunello, kanunnik te Narbonne, doet, teruggekeerd en na ingesteld beroep door de Paus daartoe gemachtigd, nogmaals uitspraak in het geschil tussen Andreas Herderinc en Gerardus de Veno over het personaatschap der Martinikerk te Groningen.
Reynalt, heer van Coevorden, Jacob van Sleen, deken van Drenthe, en Aelf, pastoor van Rolde, verklaren, dat Roelf en Bole Altinghe en diens kinderen de halve hof te Anloo ander zekere voorwaarden in meierrecht hebben ontvangen van de Bisschop van Utrecht.
Paus Innocentius geeft, na een overzicht van het geschil tussen Andreas Herderinch en Gerardus de Reno over het personaatschap der Martinikerk te Groningen, de opdracht aan de abt van het klooster Ten Boer en andere geestelijken om voor de ten uitvoerlegging van die vonnissen te zorgen en Andreas Herderinch in het bezit van het personaatschap te stellen.
Adolf van Selwerd en andere leden van zijn familie bepalen de voorwaarden voor het huwelijk tussen Ida, dochter van Hendrik van Selwerd en Herman van Coevorden.
Cyse Guedesinghe en Rolof zijn zoon verkopen met toestemming van Gerd Guedesinge aan het klooster van Dikninge en Ruinen de smalle tienden over het goed Blakelinge te Pesse.
Sanderus genoemd Prosekeze, notaris, verklaart, dat de koopman Thidericus en anderen enige beschikkingen hebben gemaakt ten voordeele van een priester in de Martinikerk te Groningen.
Deken en kapittel van de Dom te Utrecht verpachten onder zekere voorwaarden de halve Postinghetienden bij Helpen aan Lubbertus Sickinc, burger te Groningen.
Conradus de Vestenhem, officiaal te Münster, geeft aan de Bisschop van Utrecht en onderhebbende geestelijken kennis van een pauselijk schrijven betrekkelijk de drie instanties van het geschil tussen Andreas Herderinc en Gerardus de Veno over het personaatschap der Martinikerk te Groningen, en gelast de uitvoering van het eindvonnis.
Magister Bernardus Bustorp, notarius publicus, te Münster, verklaart, dat Johannes de Oye, geestelijke te Luik, namens Andreas Herderinc hem te Utrecht heeft ter hand gesteld het executoriaal, gegeven door Conrardus de Westenhem, in zake het geschil tussen Andreas Herderinc en Gerardus de Veno over het personaatschap der Martinikerk te Groningen: dat hij dit stuk heeft voorgelezen en een exemplaar daarvan heeft ter hand gesteld aan magister Giselbertus Wstinc, voor gezegden Gerardus de Veno optredende.
Vijftien bisschoppen beloven veertig dagen aflaat aan allen, die op zekere heilige dagen de arm van Johannes de Doper en andere relieken in de Martinikerk te Groningen komen vereren en die kerk door giften begunstigen.
Andreas Herderinc van Groningen, kanunnik te Münster, geeft aan Bernardus de Hovele kwijting voor verschenen opbrengsten bij de overdracht van het archidiaconaat der Münsterse diocese in Friesland.
Harmannus de Brandenborch, notarius publicus te Utrecht, verklaart, dat Nycolaus de Patella, kanunnik te Utrecht, narnens Gerardus de Veno een stuk heeft voorgelezen, behelzende het verzet van genoemde Gerardus tegen de uitvoering van de vonnissen te zijne nadele gewezen, betreffende het geschil tussen Andreas Herderinc en Gerardus de Veno over het personaatschap der Martinikerk te Groningen.
Johannes, bisschop van Utrecht, verklaart, dat Gerardus de Veno te Deventer voor hem is verschenen en heeft geprotesteerd tegen de door Conradus de Westenhem gelaste uitvoering van de te zijne nadeel gevelde vonnissen in het geschil met Andreas Herderinc over het personaatschap der Martinikerk te Groningen, omdat hij niet veilig te Groningen kan komen.
Swederus Uter Loe, proost, alsmede de deken en het kapittel van St. Pieter te Utrecht verklaren, dat zij tegen een vaste jaarlijkse som aan Femia van Deutinchuus in erfpacht hebben gegeven de tienden over haar erf, gelegen te Loon.
Swederus Uter Loe, proost, alsmede de deken en het kapittel van St. Pieter te Utrecht verklaren, dat zij aan Reynerus de Osebrinchuus de tienden over zijn erf te Loon hebben verpacht.
De pastoors van Vries, Eelde en Roden geven aan de burgemeesters van Groningen een nadere verklaring over een bepaling in het testament van wijlen Swederus van Peize.
Arnoldus de Hoesden, notarius te Utrecht, verklaart, dat de ingezetenen van Loon hebben verklaard de aan de proostdij en het kapittel van St. Pieter toekomende tienden over hun erven in erfpacht te hebben genomen onder de verplichtingen, uitgedrukt in de daarvan vervaardigde brieven, en maakt daarvan een acte op.