Hertog Albrecht van Beieren verklaart, dat Tamme Gockenga en Menne Howerda het landschap Oldambt met al hun bezittingen tussen Lauwers en Eems aan hem hebben opgedragen en hij ze wederom aan hen en hun rechtverkrijgenden in erfleen heeft gegeven.
Hertog Albrecht van Beieren machtigt zijn leenman Widzel Ockenzoon de bezittingen van Omeko Snelgerzoon, Haye Wibben, Tammo Gockenga en Menno Howerda aan te nemen en hun die weder in leen te geven.
Hertog Albrecht van Beieren verleent vrijdom van tol in al zijn landen aan Widzel Ockenzoon, Volmaer Allenzoon, Ayleko Ferhildema en Reyner Eisinga, die aan zijn onderzaten door hun landen hetzelfde hebben beloofd.
Widzel Ockenzoon en enige andere hoofdelingen verklaren, dat zij hertog Albrecht van Beieren hun bijstand hebben toegezegd in het beteren van zijn schade en die door Feye van Dockurn geleden.
Ayleko Ferhildema en enige andere hoofdelingen beloven als leenmannen aan hertog Albrecht van Beieren hun best te zullen doen om hem in de stad Groningen als heer te doen huldigen, en hem in geval van oorlog te zullen steunen.
Ayleko Ferhildema en enige andere hoofdelingen belenen Pieter Reynerszoon tot beloning van zijn goede diensten met het goed ten Post, terwijl hun leenheer, hertog Albrecht van Beieren, zijnerzijds deze belening bevestigt en goedkeurt.
Hertog Albrecht van Beieren geeft vrijgeleide voor een getal van honderd personen ten behoeve van de stad Groningen en de landschappen Langewold, Vredewold en Humsterland.
Hertog Albrecht van Beieren belooft aan Ayleko Ferhildema en enige andere hoofdelingen, dat hij der- gelijke opdrachten, als zij hem hebben gedaan, buiten hun goedvinden met zal aanvaarden, behalve voor het geval dat de stad Groningen hem als heer wilde huldigen.
Hertog Albrecht van Beieren verleent aan Widzel Ockenzoon en enige andere hoofdelingen voor henzelf en hun onderhorigen vrijdom van waag- en wisselgelden te Hoorn, tegen eene dergelijke begunstiging hunnerzijds ten aanzien van zijn onderdanen.
Frederik, bisschop van Utrecht, keurt goed de stichting van een vicarie in de kerk van Goor met vermelding van de geschonken goecleren, waaronder een stuk land van Reynold van Coevorden.
Hertog Albrecht van Beieren verklaart de diensten van Oeneke Rypertszoon, proost te Farmsum, gunstig aan te nemen, mits hij zich als een trouw dienaar gedraagt.
Hertog Albrecht van Beieren geeft aan Pieter Reinerszoon erfelijk in leen Humsterland met Zuidhorn en Noordhorn, en voor zijn leven het schoutambt van Groningen, Innersdijk en Ubbega.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat de voogden der Akerk aan de uitvoerders van het testament van heer Ludeke Zwaneken een rente uit een huis hebben verkocht en overgedragen.
Frederik, bisschop van Utrecht, verklaart, dat het bezegelen van de overeenkomst met de stad Groningen na de steden van Overijsel, de stad Amersfoort in haar oude voorrechten zal schaden.
Paus Bonifacius IX geeft aflaat aan degenen, die de plechtige vertoning van de arm van Johannes de Doper in de Martinikerk te Groningen zullen bijwonen.
Albert en Johan Kevelinge verklaren, dat zij aan het klooster Essen hebben verkocht en bij stoklegging overgedragen een jaarrente uit Mantingehuis te Odoorn.
Wolter Tydemanszoon, schulte te Wanneperveen, oorkondt, dat Johan die Vroude en zijn vrouw in het gerecht verklaarden aan het klooster van Dikninge enig land aldaar te hebben verkocht en het overdroegen.
Gheert van der Hofstede, gezworen schulte te Yhorst, verklaart, dat Wolter Willemszoon voor hem in het gerecht al zijn land te Yhorst aan het klooster van Dikninge heeft overgedragen.
Willem van Bronkhorst, zijn broeders en enige edellieden verklaren een erfscheiding te hebben gemaakt tussen Pelgrim van Putten en zijn kinderen, onder Welke een dochter, gehuwd met Reinolt de Vos van Steenwijk.
Burgemeesters en raad van Groningen oorkonden, dat Zyart, haar tweede man Johan Drenth en haar zoon Eppe verklaarden in 1392 enige goederen te Oosterwijtwerd en Middelslum te hebben verkocht en overgedragen aan Frouweka Ferawema, welke koop zij nu bevestigen.
Johan ten Toerne, schulte te Hasselt oorkondt, dat Johan Ludykenszoon in het gerecht verklaarde aan het klooster van Dikninge een deel van een erf te hebben geschonken en het overdroeg.
Burgemeesters en raad van Groningen en de overheden van de Friese landen tussen Eems en Lauwers verklaren een verdrag te hebben aangegaan met Elde Gockinga, hoofdeling te Oosterbroek.
Clawes van Overhaghen, rentmeester in Twente, verklaart namens de Bisschop van Utrecht in tegenwoordigheid o. a. van Sweder van Rechteren aan de schepenen van Ootmarssum de gruit en de cijns te hebben verpacht voor de tijd van zes jaren.
Tytardus te Uithuizermeeden verklaart in overleg met Ocke, zijn echtgenoot, aan Tadeko Hyddama een gedeelte uit een heem te Uithuizen te hebben verkocht.
Alardus de Molendino, proost en aartsdiaken van St. Marie te Utrecht, machtigt de pastoor te Peize om Johan van Hoxberghe als pastoor te Eelde te bevestigen.
Eghert Mulert en Henric Winter, schepenen van Hasselt, verklaren, dat Johan Ludikenszoon aan het klooster van Dikninge een jaarlijkse opbrengst heeft geschonken en ze overdroeg met belofte tot vrijwaring.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren dat zij met de schulte Herman Helmersinc Beneke van Wildeshusen hebben ingewezen in een rente uit een huis in de Oosterstraat.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat zij met de schulte Herman Helmersinc Johannes Gaykinghe hebben ingewezen in een rente uit het huis van Johan Klinghe bij de Aa.
De kapittels te Utrecht hechten hun goedkeuring aan de adviezen in zake de twist van Groningen met de Bisschop van Utrecht, maar veroordelen het ondernemen van een oorlog.
De prior, abdis en andere kloosterlingen van Klein Aduard of Anna verklaren aan Auka Ewysma enig land te hebben verkocht, gelegen te Middelstum, Lutkewolde en Engeweer.
Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht, verklaart met enige dienstmannen en de drie steden Deventer, Kampen en Zwolle een verbond te hebben aangegaan tot handhaving van orde en rust.
De afgevaardigden van Lübeck doen mededeling van de beraadslagingen op de Hanzedag te Emden, waar ook Groningen tegenwoordig was, over de Vitaliebroeders en de twisten in Oostfriesland.
De afgevaardigden van de Hanzesteden Lübeck, Hamburg, Bremen en Groningen beloven aan Keno ten Broeke en Volkmar Allens zekerheid van lijf en leven gedurende hun gijzelaarschap.
De hoofdelingen en bestuurders van Oostfriesland beloven aan de bestuurders van de Hanzesteden Lübeck, Hamburg, Bremen en Groningen de Vitaliebroetiers geen toegang in hun land te vergunnen en aan alle kooplieden vrijheid van verkeer en gunstige bepalingen van strandrecht toe te staan.
De afgevaardigden van de Hanzesteden Lübeck, Hamburg, Bremen en Groningen verklaren, dat er een verdrag is tot stand gekomen tussen Keno ten Broke c s. en Leward van Emden c.s.
De afgevaardigden van de Hanzesteden Lübeck, Hamburg, Bremen en Groningen verklaren van Keno ten Broke het slot Witmund onder zekere voorwaarden te hebben ontvangen.
Burgemeesters en raad van Groningen schrijven aan de raad van Lübeck, dat zij op de Hanzedag te Hamburg niet zullen verschijnen, en berichten, dat de Oostfriese hoofdelingen de te Emden gesloten zoen niet houden.
Hinricus van Solms, proost der St. Mauritskerk buiten Münster, geeft kennis aan de geestelijken o.a. te Coevorden, dat hij namens de Paus heer Ludolf van Steinfurt uit de ban heeft ontslagen.
Hertog Albrecht van Beieren verklaart een verdrag gesloten te hebben met enige aanvoerders van de Vitaliebroeders tegen hun gemeenschappelijke vijanden, o. a. de Groningers.
Otto, bisschop van Münster, verklaart een verdrag te hebben gesloten met de gebroeders Hayge en Bole Addingh over het huis te Wedde en het land Westerwolde.
Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht, Deken en Kapittel van de Dom verklaren een overeenkomst te hebben aangegaan ten aanzien van de rechlen van het kapittel op de heerlijkheid in en buiten Groningen, en op Go en Wold.
Wolter van den Toren, schulte te Hasselt, oorkondt, dat Johan die Witte en vrouw voor hem verklaarden aan het klooster Dikninge te hebben verkocht een opbrengst uit goed gelegen onder Yhorst en die overdroegen.
Hertog Albrecht geeft aan een 150 tal Vitaliebroeders vrijgeleide, op voorwaarde dat zij zijn vijanden, o. a. de stad Groningen en de aan gene zijde van de Lauwers wonenden, schade zullen toebrengen.
De afgevaardigden der Hanzesteden, te Stade vergaderd, handelen over de verhouding van Groningen tot Keno ten Broke en over de twist tussen Groningen en de Bisschoft.
Burgemeesters en raad van Groningen roepen in hun twist met bisschop Frederik van Blankenheim de bemiddeling in van de geestelijkheid en de regering van de stad Keulen.
Enige Oostfriese geestelijken en Keno ten Broek verklaren, dat aan Aylward, proost te Pilsum, volmacht is gegeven om naar zijn inzicht te handelen met geroofde en naar Groningen gevoerde bijbelboeken.
Otto van der Hoye, bisschop van Münster, verklaart voor de tijd der vete tegen Utrecht een verbond te hebben aangegaan met de stad Groningen, de Ommelanden en Hysseke van Emden.
De abt en kloosterlingen van Dikninge verklaren het Toedranckerslant" te Wanneperveen in erfpacht te hebben uitgegeven aan Wolter Morriaen en Johan den Vrouden.
De overheden van Oostergo en Westergo verklaren, dat zij en hun bondgenoten, waaronder Groningen en de Ommelanden, met hertog Albrecht en de zijnen een verbond voor zes jaren hebben gesloten.
Gheert to der Hofstede verklaart met toestemming van zijn vrouw Alijd te hebben verkocht en overgedragen aan het klooster van Dikninge een jaarlijkse opbrengst uit een gedeelte van het goed ter Hofstede.
Burgemeesters en raad van Groningen oorkonden, dat Meynolt Sijwens heeft verklaard aan Johan Ghaykinc een aflosbare jaarlijkse rente uit zijn huis te hebben verkocht en overgedragen.
Zweder van Hekeren, ambtman van Coevorden en Drenthe, verklaart, dat Reynold van Coevorden afstand heeft gedaan van al zijn rechten op Coevorden en Drenthe, ten behoeve van de bisschop van Utrecht.
De overheid en burgers van Deventer verklaren een zekere som aan Reinold van Coevorden schuldig te zijn en die na verloop van een jaar te zullen betalen.
Abt en kloosterlingen van Aduard aan de ene, bestuurders en gerechtigden in de Acht Zijlvesten aan de andere zijde verklaren de beslissing hun geschillen te hebben overgedragen aan twee geestelijken en de regering van de stad Groningen.
Reynold van Coevorden verklaart slechts met toestemming van zijn verwanten over het gehele bedrag de door de schepenen te Zutphen bewaarde geldsom en schuldbrief te zullen beschikken.
Reynold van Coevorden verklaart de stad Zutphen niet aansprakelijk voor mogelijk ongeval, dat aan de aldaar in bewaring gegeven geldsom en schuldbrief zou kunnen overkomen.
Tyabbeke Geldersna, bestuurder van Westerwolde, verklaart, dat de verwanten van hen, die voor het huis van Elde Gockinga waren doodgeslagen, de rechter van dat landschap hebben gemachtigd deswegen een zoen aan te gaan met Groningen en de Friese landen tussen Eems en Lauwers.
Allardus de Molendino, proost en aartsdeken van St. Marie te Utrecht, verklaart, dat Hendrik Schultinck een altaar in de kerk te Eelde ter eere van St. Catharina heeft gesticht en begiftigd.
Prior en kloosterlingen van het klooster op de Agnietenberg bij Zwolle schelden burgemeesters en raad van Groningen de geldsom kwijt, verschuldigd wegens de doodslag op Johan Coperslagher.
Frederik, bisschop van Utrecht, verzoekt de drie steden Deventer, Kampen en Zwolle hem zijn in onderpand gegeven renten uit Salland nog voor een jaar af te staan, waarin deze toestemmen.
De proost en kloosterlingen te Haske verklaren hun goederen te Staphorst en enige tienden te Hesselingen en Werkhorst, die zij tot nog toe van het klooster Dikninge in erfpacht hadden, aan de abt Arnoldus Wilhelmi te hebben verkocht en overgedragen.
Frederik, bisschop van Utrecht, verleent o.a. in tegenwoordigheid van Sweder van Rechteren aan de stad Ootmarsum verlenging van de pacht van de accijns.
Frederik, bisschop van Utrecht, geeft aan de steden Deventer, Kampen en Zwolle vrijstelling van een tol, die op de aan te leggen weg tussen Ane en Coevorden zal worden geheven.
Aernt, abt van Dikninge, verklaart namens het klooster aan Johan, heer van Ruinen, de molen te Blidenstede te hebben verkocht en de molenberg met woning en tuin te hebben verhuurd.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Yeye, weduwe van Ludelef Haxtum, aan het Heilige Geestgasthuis te Groningen heeft verkocht en bij stoklegging overgedragen een gedeelte van een huis en erf te Leegkerk.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Berend van Oldenzale als voogd van Hendrik, de achterneef van Ludelef Haxtum, alle diens rechten op een huis met erf onder Leegkerk heeft verkocht aan het Heilige-Geestgasthuis te Groningen.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Johan de Bakker in altijddurende pacht heeft gekregen van Jarich Coppiins twee hofsteden in de Haddingestraat.
Frederik van Aerle en drie andere ingezetenen van Groningen stellen ten behoeve van Sweder van Hekeren, ambtman te Coevorden, zich persoonlijk borg voor de verschijning te Coevorden van de pastoor Bertolt Buningh.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Grete, de vrouw van Rolef Bentinc, aan de Lieve Vrouwenkerk ter A te Groningen een jaarlijkse rente heeft overgedragen.
Burgemeesters en raad van Groningen oorkonden, dat Anteke te Dorkwerd heeft verklaard aan de provisor van het Heilige Geestgasthuis te Groningen enige landerijen in Lieuwerderwolde te hebben verkocht en bij stoklegging overgedragen.
Burgemeesters en raad van Groningen oorkonden, dat Gherd van Aken van Bertolt Wycherinc onder zekere voorwaarden een erf met toebehoren in altijddurende pacht heeft genomen.
Burgemeesters en raad van Groningen oorkonden, dat Bertold Meyneke aan het Heilige Geestgasthuis verklaarde te hebben verkocht en over gedragen een erf in Lieuwerderwolde.
Burgemeesters en raad van Groningen oorkonden, dat Johan de Potmaker in eeuwige pacht heeft verkregen een hofstede bij de Akerk van Reynolt Hughinc en anderen.
Burgemeesters en raad van Groningen oorkonden, dat Johan Klinghe verklaarde aan het Heilige Geestgasthuis twee grazen land bij Hoytinghhuis te hebben verkocht en ze overdroeg.
Bertoldus, kapellaan van de proost van Usquert, verklaart, dat in zijn tegenwoordigheid Hebelo, pastoor te Kantens, erkende hetgeen de oorkonde van 13 Februari 1403 (ogd1140) inhoudt.
Burgemeesters en raad van Groningen oorkonden dat Reynolt Hughinc verklaarde ten behoeve van de priester Albert Tydemans een erf en hofstede, gelegen aan het St. Walburgskerkhof, te hebben gekocht en hem die heeft overgedragen.
Egbert van Banlo en Clawes Eltekenman verklaren als leden van de raad van de stad, dat Wermolt Hebinghe aan Tydeman Alberlszoon heeft aangeboden de huur van een hofstede in de Oosterstraat te Groningen.
Reynolt van Coevorden schrijft aan de bestuurders van Zutphen om zijn onder hen berustende schuldbrief op Deventer ten behoeve van de hertog van Gelre af te geven.
Frederik van Bronkhorst, heer van Borculo, beleent overeenkomstig een beschikking van Johan van Echten diens vrouw Nese met de lijftocht van tienden te Lhee.
Frederik van Bronkhorst, heer van Borculo, geeft aan Zweder van Hekeren, ambtman te Coevorden, en de etten van Drente kennis van de belening bedoeld in de vorige oorkonde.
Bernd van Haren, Johan Swenke, Herman van den Kampe en Klaas Moreel verklaren zich te verbinden, onder belofte van leisting bij niet tijdige voldoening, tot teruggave van de bruidschat van Melte van Echten.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Johan Neve van Reynolt Hughinc en de erfgenamen van zijn broeder Rolef in altijddurende pacht heeft verkregen een hofstede nabij de Boteringepoort.
Gherd Klenke van den Lande en Rolef Klenke verklaren met overheden en stad van Groningen een zoen te hebben aangegaan in de twist met Hendrik van Selwerd.
De Bisschop van Utrecht houdt rechtdag te Deventer, waar Sweder van Rechteren en Hendrik van Selwerd tegenwoordig zijn en Herman Polman wordt aangesproken.
Johan, heer van Ruinen, en zijn broeders verklaren grove tienden te Lhee aan het klooster van Dikninge verkocht en bij stoklegging te hebben overgedragen.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Wybbe Berendes aan Johan van Hervarde en haar dochter Wendelmode, heeft overgedragen het recht op een huisje met erf in de Haddingestraat.
Hare Ydzersna en Enne, hoofdlingen in Oostfriesland, berichten aan de overheid van Groningen, dat zij hen en de stad niet zullen lastig vallen wegens de aanhouding van twee onderzaten.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Aeylike Speleman, Dedeke, zijn vrouw, en heer Wicbolt Frijdema, bisschop van Pherae, Rolefmagoed te Zuidwolde aan Gherd Entes hebben verkocht en overgedragen.
De pastoor en overheden van Zuidwolde verklaren, dat Wicboldus Veridema, bisschop van Pherae, Aijleko Spylman en Diedeke, zijn vrouw, Roelvesmagoed aan Gherardus Entes hebben verkocht en overgedragen.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Tese Rolevesma en zijn vrouw enig land hebben verkocht aan Johannes Naming en het deze overdroegen ten behoeve van het Heilige Geestgasthuis.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Herman Syerdeman in erfpacht heeft genomen een erf in de Brugstraat van de gebroeders Alberd en Everd Wicbolts.
Wicbolt Vrydema, bisschop van Pherae, verklaart, dat burgemeesters en raad van Groningen de geldsom, die deze stad hem schuldig was, ten volle hebben betaald.
De abt en kloosterlingen te Thesinge verklaren, dat zij met Albert Eysinghe, burger te Groningen, veen in de marke van Zuidlaren hebben geruild tegen landerijen onder Garmerwolde.
De abt en kloosterlingen te Thesinge verklaren aan Albert Eysinge te Groningen veen in de marke van Zuidlaren te hebben verkocht en het over te dragen.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Lefferd de timmerman twee erven in erfpacht heeft ontvangen van het Heilige Geestgasthuis in Groningen.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Johan Koning voor zijn dood over enig land bij Hoytinghehuis ten behoeve van het Heilige Geestgasthuis aldaar heeft beschikt.
De metselaars, timmerlieden, kistemakers, beeldsnijders, stoeldraaiers en houtzagers in de stad Groningen stellen enige bepalingen voor hun gilde vast.
Godeken Hummelding en Johan ten Broke erkennen aan de proost van St. Pieter te Utrecht een vaste som jaarlijks schuldig te zijn wegens de erfpacht van hun goederen.
Keno ten Broke en een aantal Oostfriese hoofdelingen verklaren een verbond te hebben gesloten met Folkmar Allena, Aeyld en Haycke van Faldern, o. a. tegen Groningen.
Johan Snoer, burger van Bremen, verklaart dat zijn geschil met enige aanhangers van de stad Groningen in de minne is beslecht en dat hij dus geen verdere aanspraak op hen of op die stad heeft.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Johan van Hervarde heeft gepacht to brantsparinghe" van Johan van Haren een erf in de Haddingestraat.
Otto, bisschop van Münster, geeft de hof te Baflo aan magister Fredericus van Baflo en de gebroeders Fredericus, Mello en Tytardus van Oldehove in lijfpacht.
Frederik van der Eze belooft zijn verplichtingen tegenover de drie steden Deventer, Kampen en Zwolle ter zake van de bewaring van het kasteel van Coevorden te zullen nakomen.
Frederik van der Eze belooft, dat hij het slot te Coevorden buiten toestemming van de drie steden aan niemand zal overgeven voordat de aan de Bisschop voorgeschoten som is terugbelaald of daarvoor zekerheid is gegeven.
Alardus de Molendino, proost en aartsdeken van het kapittel van St. Marie, bevestigt de keuze van Johannes Wolteri tot pastoor van Koekange en geeft bevel hem in het bezit van zijn kerk te stellen.
Goderd van Stralen, pastoor te Vries en deken van Drente, verklaart van de stad Groningen te hebben ontvangen de aan de Bisschop van Utrecht verschuldigde precarie.
Burgemeesters en raad van Groningen beloven, dat zij zich zullen houden aan de uitspraak van Berent, graaf van Bentheim, van de verklaring van het tussen hen en de Bisschop van Utrecht gesloten verdrag.
De abt en kloosterlingen te Thesinge verklaren aan Albert Eysinge te Groningen veen, gelegen in de marke van Zuidlaren, te hebben verkocht en overgedragen.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Alte Schultenzone van Berend Hornekinc en Wicbolt Elhorn een erf in allijddurende pacht heeft genomen tegen een vaste jaarlijkse som met recht tot afkoop daarvan.
Frederik, bisschop van Utrecht, verklaart na goedkeuring van de rekening van Gerbrant ten Bussche, rentmeester van Salland, hem een zekere som schuldig te blijven wegens uitgaven o. a. ten behoeve van de oorlog tegen Groningen.
Johan ten Hoeve draagt bij stoklegging over aan Frederik van Blankenheim, bisschop van Utrecht, een derde gedeelte van de heerlijkheid Selwerd, met toebehoren.
Frederik, bisschop van Utrecht, verklaart te hebben afgerekend met de erfgenamen van Zweder van Hekeren, geheten van Rechteren, wegens zijn beheer als ambtman van Drenthe en Coevorden.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Hilleken Rodetydens en haar zoons een stuk land hebben verkocht aan Johan Naming, provisor van het Heilige Geestgasthuis, en het overdroegen.
Johan van Buchorst, ambtman te Coevorden, belooft aan de drie steden Deventer, Kampen en Zwolle het kasteel te Coevorden buiten haar toestemming aan niemand over te geven, voordat de aan de Bisschop voorgeschoten som is terugbetaald.
De overheden van de drie steden Deventer, Kampen en Zwolle geven haar toestemming tot verpanding van het kasteel te Coevorden aan Johan van Buchorst, totdat de hem verschuldigde som zal zijn betaald.
Herman en Symon Polleman, gebroeders, verklaren het recht om zwanen te houden in Drenthe en Selwerd, en wat hun vender aldaar in gerichte ende heerlicheit" toekwam, verkocht en bij stoklegging te hebben overgedragen aan bisschop Frederik van Blankenheim.
Geert to der Hofstede, schulte te Yhorst, verklaart, dat Rolof ter Hofstede en Hendrik, zijn broeder, land aldaar aan het klooster van Dikninge hebben verkocht en het overdroegen.
Frederik, bisschop van Utrecht, verklaart na goedkeuring van de rekening van Gherart Borre, rentmeester van Vollenhove, hem een zekere som schuldig te blijven o.a. wegens uitgeven in de oorlog tegen Groningen.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat zij met toestemming van de,,gemeenre achte" een jaarlijkse rente uit het huis to der Clocken" aan de Vismarkt hebben verkocht en overgedragen aan de kerkvoogden van St. Maarten.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren, dat Berneer Solleder en zijn zoon Alberd een huis aan de oostzijde van de Peperstraat hebben bestemd tot een gasthuis.
De bestuurders en ingezetenen van Westerwolde verklaren vrede te hebben gesloten met de stad Groningen, Hunsingoo, Fivelgoo, Oldambt en Reiderland, overeenkomstig het verdrag, opgenomen order de nos. 1218 en 1219.
Twee Ommelander geestelijken en zes Groninger burgers verbinden zich tot nakoming van de vredesverdragen gesloten tussen de Bisschop van Utrecht en Groningen met de Ommelanden, die op 18 october te Coevorden zullen worden afgekondigd en nader bevestigd.
Burgemeesters en raad van Groningen verklaren van de bisschop van Utrecht in pacht te hebben genomen het gerecht in Groningen, voor de tijd van honderd jaren.
Koenraad, bisschop van Utrecht, bedankt Udo, bisschop van Hildesheim, voor zijn handelingen tegenover markgraaf Ecbertus, waarvan hij het bericht te Groningen heeft ontvangen.
Deken en kapittel van de kerk te Deventer benevens de abt en de kloosterlingen te Ruinen verklaren aan de ingezetenen van Avereest te hebben toegestaan, dat zij in plaats van de verschuldigde tienden een vaste jaarlijkse som betalen.
Johannes, heer van Ruinen, verklaart met zijn vrouw, zijn zoon en twee anderen, dat hij enig land heeft verkocht aan de buren van Weerwille, onder bijvoeging van bepalingen omtrent het onderhoud van de Wold A.
Liudolfus van Gronebeke, prefect in Groningen, de gezworen rechters van Drenthe en de overheden van Fivelgo geven kennis van de uitspraak in een geschil over de loop van de Hunze en de visserij in dat water.
De Bisschop van Utrecht, doet uitspraak in het geschil tussen Bernard van Zabelinghe en zijn horigen te Dulder aan de ene, en Reynold van Coevorden met Godevard van Goor en Herman van Lage, benevens de buren van Dulder aan de andere zijde.
Gerhardus Sickinga en vier anderen stellen een regeling vast tussen het klooster van Aduard en de ingezetenen van Peize, Roden, Foxwolde en Lieuwerderwolde voor de aanleg en het onderhoud van een sluis.
Deken en kapittel van de Dom wenden zich tot de Bisschop van Utrecht met verschillende grieven, bepaaldelijk betreffende hun inkomsten uit Groningen, en vragen herstel daarvan.
De abten en kloosterlingen van Aduard en Selwerd met de overheden van Groningen en Hunsingo verklaren, dat de ingezetenen van Tammingheland, Lieuwerderwolde en van de Zuider- en Noorderhoen bij overeenkomst enige punten betreffende het dijkrecht hebben vastgesteld.
Johannes, abt van het klooster te Dikninge, treedt op in het geschil tussen de Bisschop van Utrecht en de vijf kapittelkerken aldaar over de kerkvisitatie aan de zijde van de eerste, en verschijnt daartoe in een algemene vergadering van de laatsten.
Gherijt van den Vene en Ghisebrecht, heer van Vianen, verklaren, dat zij Andries van Groningen, kanunnik van den Dom, onder zekere voorwaarden schadeloos zullen houden bij ruiling van zijn personaatschap te Groningen tegen een ander beneficie.
Andries van Groningen, kanunnik van de Dom, verklaart, dat Ghisebrecht, heer van Vianen, hem een jaarrente heeft beloofd tot op de tijd, dat heer Gherijt van den Vene, proost te Arnhem, of Ghisebrecht of hun erfgenamen hem zullen hebben voorzien met een beneficie in het Sticht.
Reynolt van den Cloester en vrouw verklaren te hebben verkocht en overgedragen aan het klooster te Dikninge hun tienden over het Tybertsgoed in het kerspel van Blydenstede.
Reynolt van den Cloester en vrouw verklaren te hebben verkocht en overgedragen aan de abt en het convent van Dikninge hun tienden over het goed,,de Ghere" in het kerspel van Blydenstede.
Burgemeesters en raad van Groningen oorkonden, dat Lyzebet, de vrouw van Boelke van Stedum, verklaarde te hebben verkocht aan het vrouw Meynoldeconvent te Groningen een jaarlijkse rente uit een huis te Groningen en die overdroeg.
Jacob, pastoor te Ootmarsum, Ludelof, priester van de St. Maartenskerk te Groningen en enige anderen verklaren zich borg te stellen voor Steven van Manher, kanunnik van St. Marie te Utrecht.
1243
1 aug. 1404
De zijlvesten van de Delfzijl stellen bepalingen vast omtrent het gebruik van de zijl en het liggen van de schepen.