Vakmanschap is meesterschap


Groninger Archieven, Collectie losse stukken Register Feith van het stadsarchief van Groningen, inv.nr. 103, 18 okt. 1512Oorkonde van de maand
Groninger Archieven, Collectie losse stukken Register Feith van het stadsarchief van Groningen, inv.nr. 103, 18 okt. 1512 (lfg103).

Zoals bekend waren de meeste ambachtslieden in een stad in de Middeleeuwen verenigd in een gilde. Deze oorkonde geeft aan hoe een nieuw gilde ontstond: het goudsmedengilde te Groningen. In het stadhuis van Groningen zijn een aantal functionarissen uit de gilden een overeenkomst met de hovelingen van het goudsmedengilde aangegaan. Bepaald wordt, dat het goudsmedengilde voortaan niet meer onder het smedengilde valt maar als zelfstandig gilde verder zal gaan. Het smedengilde wordt dus gesplitst in twee afzondelijke gilden: het goudsmedengilde en het ijzersmedengilde. Ook zal het goudsmedengilde niet meer onder het toezicht van de bouwmeesters staan. Verder zal het lidmaatschap van het nieuwe gilde niet van de bouwmeesters, maar van de burgemeesters en raad van Groningen en de hovelingen van het goudsmedengilde verkregen worden, in ruil voor betaling van lidmaatschapsgeld. Tekst van de oorkonde ...

Een winkel van een goudsmid volgens een miniatuur in een Frans handschrift uit de tweede helft van de 15de eeuwHet gildebestuur
In de akte worden bestuurders genoemd die bij de organisatie van de gilden betrokken waren: de bouwmeesters van de gilden, een hoveling van het schuitenmakersgilde, een hoveling van het zadelmakers-, kannengieters- en schildersgilde en drie hovelingen van het smedengilde, als gevolmachtigden van alle gilden uitgezonderd het goudsmedengilde. Ieder gilde kende een bestuur, de hovelingen, die samen de drie bouwmeesters kozen, één uit de raad en twee uit de gilden. De individuele gildebesturen legden rekening en verantwoording af aan de bouwmeesters. De bouwmeesters van de gilden werden vooral bij financiële bestuursactiviteiten betrokken.

Een goudsmid in zijn werkplaats 'de ghylde wynnen'
‘Het gilde winnen’ was in de middeleeuwen de gebruikelijke omschrijving voor het verkrijgen van het gildelidmaatschap. Slechts mannen die burger van een stad waren, een vakopleiding hadden ontvangen en met succes een meesterproef hadden afgelegd, konden tegen betaling lid van het gilde worden.

Sint-Eligius volgens een schilderij van Petrus ChristusSint-Eligius...
Eligius of Eloy (588-660) was edelsmid en hoveling van koning Clotharius II en Dagobert I. Later werd hij bisschop van Noyon-Doornik. Hij zette zich in voor de missie in Vlaanderen. Zijn feestdag valt elk jaar op 1 december. Hij is beschermheilige van onder anderen (goud- en zilver-)smeden en zadelmakers. Zijn attributen zijn kelk, hamer, aambeeld, tang, paardenvoet en reliekschrijn.

Het koor van de Martinikerk te Groningen...en zijn altaar in de Martinikerk
In de Martinikerk in de stad Groningen bevonden zich tot de Reformatie meerdere door gilden gestichte altaren. Bij deze altaren werden missen gelezen en memories voor overleden broeders gehouden. Eén daarvan was het altaar van Sint-Eligius. Het is niet precies bekend wanneer het Eligiusaltaar is gesticht. De vermelding in deze akte is de oudst bekende. In eerste instantie was dit het altaar van het smedengilde, dat in 1317 was opgericht. Nadat de kannengieters zich in 1416 afsplitsen van het smedengilde en fuseerden met het zadelmakersgilde kwam ook dit gilde bijeen bij het Eligiusaltaar. Uit de hier behandelde akte blijkt, dat ieder lid van het goudsmedengilden elk jaar een bedrag betaalt voor onderhoud aan het altaar. Hovelingen van het goudsmedengilde en het ijzersmedengilde beslissen elk jaar in overleg waaraan het geld het beste besteed kan worden.

De legende van St. Ursula (Brugge, 1492-1496)…en de elf(duizend) maagden
Het getal 11000 is vermoedelijk ontstaan door een leesfout. In vroege bronnen is naast 11000 tegelijkertijd ook van slechts 11 maagden sprake. Waarschijnlijk werd XI.M.V. in plaats van als '11 martyres virgines' foutief als '11 milia virgines' gelezen. In de twaalfde eeuw ontdekte men voor de stadspoorten van Keulen een oud Romeins grafveld, dat men voor het 'Ager Ursulanus' (Ursulaveld) hield. De gevonden botten werden aan de 11000 maagden toegeschreven. In de iconografie worden de maagden vaak afgebeeld als lampen of kaarsen.

Secreetzegel van de stad GroningenHet stadssecreet
Het charter is bezegeld met een klein zegel in groene was. Tot het begin van de negentiende eeuw zegelde de stad Groningen altijd in groene was. Net als op het grootzegel van de stad, staat op het klein zegel een afbeelding van de Martinikerk, symbool van de burgerij van Groningen. Het klein zegel werd vaak als contrazegel gebruikt. Het werd echter ook afzonderlijk gebruikt, aanhangend of op een stuk gedrukt. Een andere naam voor het klein zegel was ‘secreet’. Na 1408 wordt het klein zegel consequent ‘secreet’genoemd, dus ook in deze akte. Deze benaming voor het klein zegel was in die tijd gebruikelijk.

De legende van St. Ursula (Brugge, 1492-1496)Middeleeuwse datering
De akte is in het jaar 1512 gedateerd op de dinsdag voor Elfduizend Maagden dag. De feestdag van de heilige Ursula en de Elfduizend maagden viel elk jaar op 21 oktober. In 1512 viel 21 oktober op een maandag. Dat jaar was de dinsdag voor Elfduizend Maagden dag dus 15 oktober.

Groninger Archieven, Collectie losse stukken Register Feith van het stadsarchief van Groningen, inv.nr. 103De tekst van de oorkonde
Wij borgermesteren ende raed in Groninghen bekennen ende betugen mit dessen openen breve dat voer ons sijn erschenen up onsen raethuese Willem Kannengheter ende Johan Husekens, boumesters van den ghylden, Bartolt Schutemaker, hovetling der schutemakersghylde, Sander Saelmaker, hovetling saelmakers, kannengheters ende malersghylde, Hermen Hoenricks, Ghoert van Asschendorp ende Warner Messemaker, hovetlingen der smedeghylde, vulmachtich van wegen alle der ghylden onser stadt, uutghesecht der gholtsmedeghylde ende sijn verdraghen in onser teghenwoerdicheit mitten hovetlinghen der goltsmedegylde, dat de voers. gholtsmedeghylde voertmeer ghescheiden sall wesen ende bliven van den vorg. anderen ghylden ende solen oeck voertmeer onder den ghebode der boumesters van den ghylden neet staen. Ende de goltsmedeghylde sal men voertmeer neet van den boumesters vorg. mer van uns borghermesteren ende raed ende hovelinghen der goltsmedeghylde wynnen ende denselven dat ghelt daer de gholtsmedeghylde mede ghewonnen word, gheven ende betalen. Des so hebben wij oeck alse guetlike dedinxluden tusschen den hovetlinghen der ijsersmedeghylde up de ene ende de hovetlinghen der gholtsmedeghylde up de andere sijden ghededinghet ende uutghesproken, dat woewall de vors. twe ghylden van malkanderen voertmeer gescheiden solen bliven, nochtans solen de gholtsmede elk voer sijn hoevet alle jaer tot onderholt van Sunte Eloyenaltaer soe voele gheldes betalen als elk van der ijsersmede jaerlix daerto betaelt ende dat vorg. ghelt sall ene der gholtsmede hovetling bij den hovetlinghen der ijsersmede brengen ende mede raden dattet selve ghelt an dat vorg. altaer ten nuttesten bestedet worde. Sunder argelist. Dat orkonde wij mit onser stadsecreet. Ghegeven in den yaer ons Heren dusent vijffhundert ende twalffe, des dinxedaghes voer Elvendusent Magheden dach.